De Nationale Rekeningen omvatten verschillende begrippen en variabelen om het economisch belang op sectoraal en/of geografisch niveau te meten en te vergelijken.
- De productie (P.1) stemt overeen met de verkoopwaarde van zelf geproduceerde goederen en diensten. Het betreft de bedrijfsopbrengsten, waartoe de omzet behoort en waarop enkele correcties worden toegepast (zoals aankoopwaarde van doorverkochte handelsgoederen aftrekken van de omzet).
- Het intermediair verbruik (P.2) omvat alle aankopen van grondstoffen en hulpmiddelen (behalve handelsgoederen) die nodig zijn om de eigen productie (P.1) te realiseren. Dit omvat interessante informatie over economische transacties en interdependenties op sectoraal niveau .
- De bruto toegevoegde waarde (B1.g) is gelijk aan de productie (P.1) min het intermediair verbruik van goederen en diensten (P.2). De toegevoegde waarde is gekoppeld aan de vergoeding van de productiefactoren (loonkosten, afschrijvingen en exploitatieresultaten). Deze variabele wordt het meest gebruikt voor het maken van sectorale en/of geografische vergelijkingen.
- De beloning van werknemers (D.1) wordt gedefinieerd als de totale beloning in geld of in aard die door werkgevers aan hun werknemers wordt betaald als beloning voor werk dat dezen tijdens de referentieperiode van de rekeningen hebben verricht.
De jaarlijkse evoluties van bovenstaande begrippen en variabelen kunnen uitgedrukt worden in ‘waarde’ (d.w.z. in lopende prijzen of m.a.w. nominale evolutie) of in ‘volume’ (in kettingeuro's) of, m.a.w., reële evolutie.