Onbeperkt nijverheids- of handelszaken voeren? Wees voorzichtig!

De nieuwe definitie van een vereniging (vzw of ivzw) in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) schrapt het verbod om “nijverheids- of handelszaken” te drijven (zoals bedoeld in de wet van 1921 betreffende de vzw’s). Is dat goed nieuws? Unisoc raadt aan om toch maar voorzichtig te zijn.

biztax

De WVV, die (gedeeltelijk) in werking is getreden op 1 mei 2019, bevat een nieuwe definitie van wat een vereniging is (het kan gaan om een vzw of een ivzw): “Een vereniging wordt opgericht bij een overeenkomst tussen twee of meer personen, leden genaamd. Zij streeft een belangeloos doel na in het kader van één of meer welbepaalde activiteiten die zij tot voorwerp heeft. Zij mag rechtstreeks noch onrechtstreeks enig vermogensvoordeel uitkeren of bezorgen aan de oprichters, de leden, de bestuurders of enig andere persoon behalve voor het in de statuten bepaald belangeloos doel. Elke verrichting in strijd met dit verbod is nietig.

Een van de nieuwigheden is dus de opheffing van het verbod om “nijverheids- of handelszaken” te voeren (zoals bepaald in de wet van 1921 betreffende de vzw’s). In de praktijk stellen de vzw’s dergelijke verrichtingen al sinds vele jaren en de rechtspraak liet dit ook toe voor zover de bewuste verrichtingen van bijkomstige aard zijn. Dit geldt in het bijzonder op het vlak van belastingen.

Terwijl vzw’s (en ook stichtingen) a priori immers onderworpen zijn aan een eenvoudiger belastingstelsel dan de handelsvennootschappen – het Wetboek op de Inkomstenbelastingen (WIB) bepaalt immers dat ze a priori onderworpen zijn aan de rechtspersonenbelasting, in tegenstelling met de handelsvennootschappen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting –, kan het in welbepaalde gevallen voorkomen dat hun statuut een nieuwe kwalificatie krijgt en dat ze eveneens worden onderworpen aan de vennootschapsbelasting. Om onder de rechtspersonenbelasting te ressorteren is het meer bepaald nodig dat de nijverheids- of handelszaken die een vzw drijft, van bijkomstige aard blijven.

Terwijl de loutere schrapping van het verbod om nijverheids- of handelszaken te drijven voor sommige vzw’s een mooie kans kan zijn (wetende dat deze tendens toch wat vragen doet rijzen met betrekking tot de commercialisering van de verenigingssector en aanleiding kan geven tot nogal wat moeilijkheden wat betreft de verhouding met de subsidiërende overheden), is er toch wel reden om de nodige waakzaamheid aan de dag te leggen. Een vereniging die voortaan onbeperkt nijverheids- of handelszaken drijft, loopt immers het risico aan de belastingadministratie bijkomende argumenten te bezorgen om haar te onderwerpen aan de vennootschapsbelasting in plaats van de rechtspersonenbelasting, terwijl de regels betreffende het belastingstelsel geen wijzigingen ondergaan.

Dit betekent dat het stelsel van de rechtspersonenbelasting in principe toepasselijk blijft voor verenigingen die op bijkomstige wijze nijverheids- of handelszaken drijven. De WVV voert immers geen wijzigingen door in artikel 182 van het WIB – dat inzonderheid bepaalt dat “verrichtingen die bestaan in een bedrijvigheid die slechts bijkomstig op nijverheids-, handels- of landbouwverrichtingen betrekking heeft of niet volgens nijverheids- of handelsmethoden wordt uitgevoerd” geen winstgevende verrichtingen vormen. Dit artikel blijft dus van toepassing.

We vestigen de aandacht op het feit dat de intrekking van het verbod om nijverheids- of handelszaken te drijven enkel van toepassing is op de vzw’s die hun statutair doel wijzigen om het in overeenstemming te brengen met de WVV. Een vzw die haar doel niet wijzigt, mag enkel de activiteiten uitoefenen die binnen de grenzen van de wet van 1921 betreffende de vzw’s vallen. In dit geval verstrijkt het verbod om andere activiteiten uit te oefenen (i.e. nijverheids- of handelszaken) hoe dan ook op 1 januari 2029.

Samengevat.

  • De nieuwe definitie van de vereniging zoals bedoeld in het WVV maakt een einde aan het verbod om nijverheids- of handelszaken te drijven.
  • Deze schrapping is effectief enkel van toepassing voor verenigingen die hun statutair doel wijzigen om het wat betreft dit punt in overeenstemming te brengen met het WVV.
  • Een vereniging is bijgevolg nog niet verplicht zich te schikken naar de nieuwe definitie van de WVV, en dit blijft zo tot 1 januari 2029.

Daar de wetgeving betreffende de fiscaliteit van de vzw’s niet is gewijzigd, is het risico dat een vereniging neemt om haar statutair doel te wijzigen teneinde het in overeenstemming te brengen met de nieuwe definitie van een vereniging beperkt. Toch zijn we van mening dat het voor vzw’s legitiem is, voorzichtigheidshalve, om het verbod op het voeren van nijverheids- of handelszaken in acht te blijven nemen – ten minste voor enige tijd en uiterlijk tot de einddatum die in het WVV wordt vastgesteld, i.e. 1 januari 2029. Unisoc verbindt zich ertoe om tijdens deze periode, samen met specialisten, een grondiger onderzoek te voeren met betrekking tot de fiscaliteit van de vzw’s.

Aan vzw’s die hun statutair doel moeten wijzigen of dat wensen te doen, wat eveneens een legitieme optie is, bevelen we aan zich niet te laten meeslepen door de koorts die hangt rond de schrapping van het verbod om nijverheids- of handelsverrichtingen uit te voeren en niet uit het oog te verliezen dat het criterium inzake de “bijkomstige aard” van de nijverheids- of handelsverrichtingen om onder het stelsel van de rechtspersonenbelasting te vallen, zoals bedoeld in artikel 182 van het WIB, van toepassing blijft.

Tot slot wijzen we erop dat deze hele discussie geen betrekking heeft op de vzw’s die hun verrichtingen uitvoeren in een van de domeinen die worden opgesomd in artikel 181 van het WIB (bv. het onderwijs). Zij zijn ambtshalve onderworpen aan de rechtspersonenbelasting, ongeacht het belang en de omvang van hun bedrijvigheid, met inbegrip van hun nijverheids- of handelsverrichtingen.

 

Terug naar themafiche